Project Description

Ze heeft het glas nog niet aangeraakt. Af en toe schiet een belletje omhoog. De cava Dom Portier heeft een prachtige kleur: niet bleek, niet goud. Het glas condenseert aan de buitenkant, dat is mooi, het betekent dat hij goed koud is. Nico zal zo wel komen. Carina ziet toeristen in korte broeken, toeristen in jurken, op slippers, met zonnebrillen. Ze blijven bij de ingang van het Maurits Huis even staan, kijken in hun reisgids, slenteren richting Plein. Tussen de buitenlanders duikt opeens een grote Hollandse vrouw op. Haar ogen scannen het terras. Carina kijkt snel een andere kant op. Niet nu. Waar blijft Nico?

En al probeert ze er langs te kijken, toch ziet ze de vrouw twee tafeltjes verderop staan. Bij de man die met mes en vork een uitsmijter naar binnen zit te werken, over zijn bord gebogen. De panden van zijn kobaltblauwe colbertje rusten op zijn bovenbenen, zijn knieën steken naar links en naar rechts. Zijn schoenen glanzen. Met volle mond schudt hij ‘nee’. De bedelaarster druipt af, staat bij Carina’s tafeltje. Haar broekspijpen zijn te kort. Carina kijkt naar de grote voeten in witte tennissokken en sandalen.
‘Vijftig cent?’ vraagt de vrouw. Haar kleren zijn schoon, denkt Carina, terwijl ze in haar jaszak naar een euro graait. Ze zal wel in de opvang slapen. Van het Leger des Heils ofzo. De vrouw steekt haar handpalm uit. Carina legt er een euro in. De vrouw sluit haar vingers om de munt en is weg.

Het champagneglas dat midden op tafel staat irriteert Carina nu. Een kop thee of een glas water is passender. De vrouw, ze was groot, maar toch net een kind, een kind zo groot als een man, en die blik…die houding…bedacht op een afwijzing, denkt Carina. Opeens ziet ze die baby voor zich, op de kinderafdeling, hoe heette ze ook al weer, Vanessa of Vanity….Ze was bleek, een half jaar oud en had roodbruin piekhaar. Bij het verschonen bewoog het kind nauwelijks. Ze keek je niet aan. Huilde niet, lachte niet. Ze lag af te wachten. Het meisje was via de GGD binnengekomen. ‘Verwaarlozing? Mishandeling?’ stond er in haar dossier. En dat de baby viermaal per dag tien minuten geknuffeld moest worden. Alle andere kindertjes op de afdeling hadden kleren van thuis aan. Kleurige kleren. Vanessa niet. Ze droeg truitjes, sokjes en trappelpakjes van het ziekenhuis. Tot we haar op een dag, na het bezoekuur, met een lichtgele kanten luierbroek aan in het wiegje vonden. Wie had haar dat broekje aangetrokken? Was de moeder geweest? Niemand wist het. Niemand had iets gezien.

Nico ploft in de stoel naast de hare neer. Hij legt zijn handen op de stoelleuningen, de plattegrond van het Mauritshuis steekt opgerold uit zijn rechterhand. Carina schuift het champagneglas naar Nico toe. Nico legt de folder op tafel en neemt een slok.
‘Toen ik als verpleegkundige in het ziekenhuis werkte, weet je nog? Vroeger? Toen lag op de kinderafdeling een baby’tje…’
Ze kijkt Nico aan. Nico bestudeert de menukaart.
‘Niemand hield van dat kind’, vervolgt Carina. ‘Haar moeder niet en wij van de verpleging ook niet.’ Ze staart voor zich uit.
Nico’s ogen glijden over de lunchgerechten. Zou hij de twee kroketten doen of de geitenkaas met honing en walnoten?
‘Dat is minstens veertig jaar geleden. Misschien wel vijftig. Goh. Ik geloof dat ik haar daarnet een euro heb gegeven.’
‘Wat neem jij?’ vraagt Nico.

© Nynke Feenstra, 5 juni 2019