Project Description

Ik ben weer in Vlissingen. Mijn vader kookt zijn bord havermout altijd in de magnetron. Na het ontbijt doet hij vanuit zijn fauteuil aan denksport bij een temperatuur van 25 graden Celsius. Ik verlang naar frisse lucht, trek mijn hardlooppakje aan en jog richting de boulevard. Aan het einde van de Nolledijk hijg ik tussen de bamboestaven van het windorgel even uit. Weinig conditie vandaag. Zeewater kolkt tegen de schuine zijden van de dijk, die is versterkt met zeskantige basaltstenen, overgoten met een stroperige laag pek. Ik ga naar beneden en ren over het natte zand richting Dishoek. Gisteren was ik in een Grieks afhaalrestaurant.
‘Hé, wat leuk, jij hebt ook brandwonden!’, riep ik enthousiast tegen de man die achter de toonbank stond. Ik herkende de littekens op zijn gezicht en armen meteen. Hij keek me verrast aan. Ik wees naar mijn hals.
‘Bij jou zie je ze bijna niet meer,’ zei hij. Zijn ogen stonden vriendelijk.
Nee, dacht ik bij mezelf, maar dat was vroeger wel anders.
Ik bestelde twee porties Moussaka. Het zou twintig minuten duren. Dus ging ik een blokje om, door de Scheldestraat. In de winkel waar mijn vader vroeger radio’s en tv’s verkocht, was nu een Turkse supermarkt. Het pand waar mijn ooms een textielzaak hadden, stond leeg. En waar mijn andere oom en tante een zaak voor werkkleding hadden, was nu een belwinkel. Even later stond ik voor mijn oude kleuterschool. Een gebouwtje met bogen boven de deuren en ramen met kleine ruitjes. En opeens zag ik mezelf weer voor dat schooltje staan als vijfjarige. Twee jongetjes uit mijn klas zeiden dat ik in de krant had gestaan. Ik schrok me wezenloos, want ik dacht met een foto. Ik had vlak na het ongeluk een tijdje op mijn rug moeten liggen, vastgebonden, in een ziekenhuisbox met grote ramen. Als het bezoekuur was, kwamen er veel mensen voorbij. Sommigen bleven staan kijken naar dat meisje van vier met die zwartgeblakerde huid vol blaren. Dat ze mij zo konden zien, had ik vreselijk gevonden. En daarvan had een foto in de krant gestaan? Daar was het huis van die twee jongetjes. Er zouden nu wel andere mensen wonen. Het was allemaal goed gekomen met mij en ik had zojuist iemand gezien die ook verbrand was en nu mijn moussaka aan het opwarmen was. Ik wist ongeveer wat hij had doorstaan om weer achter de toonbank te kunnen staan. Eigenlijk wilde ik best even met hem praten. Vragen hoe het bij hem is gebeurd. En in welk ziekenhuis hij heeft gelegen. Ik deed het niet. Zelf vond ik het vroeger ook vervelend dat mensen steeds maar weer vroegen: wat heb je daar? Heb je een ongeluk gehad? Dus hield ik het bij een blik van verstandhouding toen hij mij de moussaka overhandigde. Het Nollestrand loopt ten einde. Ik werp nog een laatste blik op de zee en het vrachtschip dat voorbijvaart, zuig frisse zeelucht naar binnen en ga het duin over. Hol door het Nollebos naar mijn vader. Bij een man van negentig is het altijd weer spannend hoe je hem aantreft. Gelukkig, de denksport heeft hem goed gedaan. Hij is blij me weer te zien.
‘Heb ik je eigenlijk wel eens bedankt omdat je mijn leven hebt gered?’ vraag ik hem bij de decafé koffie, die eigenlijk best lekker is. Toen mijn pyjama in brand stond, had hij het vuur namelijk met zijn blote handen gedoofd en mij onder de kraan gehouden.
‘Zoiets doe je gewoon, als vader,’ zegt hij. Hij haalt zijn schouders op, maakt een gebaar met z’n handen. Hij vindt het heel gewoon. En zijn handen waren zonder littekens genezen. Nou, ik vind het best moedig. Dus toch nog bedankt, pa!

© Nynke Feenstra, 22 oktober 2020 Foto: Hans Braxmeier, Pixabay