Project Description

Laatst vroeg een buurman hoe ver ik nou liep. Ik zei dat ik dat niet wist. Daar hou ik me niet mee bezig. Hij dacht dat ik toch wel aan de vijf kilometer kwam. Ik dacht dat het er maar drie of vier zijn. Best weinig. Het zette mij aan het denken. Misschien moet ik mijn grenzen toch maar eens verleggen? Dus visualiseerde ik gisteravond een nieuwe route, een langere. Visualiseren schijnt te helpen als je een doel wil bereiken.
En zo komt het dat ik nu door een straat hobbel waar een basisschool staat. Ik word ingehaald door een vader met een lege bakfiets. Aan zijn bagagedrager hangt een sliert kinderen op rolschaatsen. Nog een vader op een fiets, met een kleintje in het voorzitje en een grote achterop. Op de stoep voor de school staan moeders, opa’s, oma’s en heel veel kinderen. Er stopt een auto, het achterportier gaat open, er komen twee kinderen met rugzakjes uit. De auto rijdt meteen weer weg. Een moeder met stekeltjeshaar op een fiets rijdt lachend en zwaaiend weg. Borstkanker, schiet het door me heen. En terwijl ik over het asfalt een bocht om de school jog – corona, anderhalve meter, remembah! – realiseer ik me hoe idioot snel ik het plaatje inkleur. Stekelhaar – moeder – kinderen op de basisschool – borstkanker. Terwijl deze vrouw misschien gewoon van heel kort haar houdt. De nieuwe route valt tot nu toe tegen, ik loop nog steeds over stoeptegels en asfalt, en ben al bijna halverwege! Wel is het pad door de duinen nu in zicht. Ik ren langs een bosrand, het bladerdek is behoorlijk uitgedund door de herfst, erachter schemert een verlaten steenrode atletiekbaan omzoomt door groen gras. In mei 1945 zou mijn moeder ‘moffenhoer’ hebben gedacht als ze een vrouw met stekelhaar op een fiets had gezien. Een half jaar geleden moesten we een wandrek, een kast en een ledikant ophalen in Dordrecht. Onze dochter ging op kamers. Ze had het spul via Marktplaats gevonden. Mijn man had een busje geleend. Het was een gedeukte, met roestplekken rond de wielen, maar hij deed het nog. We konden met z’n drietjes voorin en onze werkhandschoenen lagen op het dashboard. Op dagen waarop bij ons in de buurt grofvuil op straat wordt gezet, komt er ’s avonds laat altijd een oud, wit busje door de straten. Het blijft bij elke hoop even stilstaan. De inzittenden kijken vanaf hun zitplaats of er iets van hun gading bij zit. Soms stappen ze even uit. Zo voelden wij ons ook. Alsof we op strooptocht waren. Voor de grap hadden we een thermo houthakkershemd aangetrokken en onze dochter had een wollen muts op. Op de snelweg keken we vanuit het hoge busje neer op de white collar workers die in hun audi’s en BMW’s voorbij stoven. Zij dachten dat wij schroothandelaren waren. Leuk is dat. Gelukkig, hier kan ik de duinen in. Het ruikt er naar schimmelige bladeren en de duindoornbesjes geuren nu nog pittiger dan vorige week. Ruiken ze naar olijfolie? Naar tarwekiemolie? Elke keer weer probeer ik die geur te typeren, tevergeefs. Het pad gaat omhoog en ik word een beetje moe. Nu even niet meer denken, maar hardlopen. Concentreer je op je benen. Rol je voeten goed af en neem grotere stappen. Het helpt. Wat ik ook erg leuk vind, is bij Starbucks een andere naam opgeven. Dat ze dan Maria op mijn beker schrijven. En als mijn cappuccino klaar is, ze heel hard MARIA door de zaak roepen. Dat ik dan naar voren stap en antwoord: ‘Ja, dat ben ik.’ Een vlinder is ook maar een week een vlinder, de rest van het jaar is hij een pop en een rups. Even aan gedaanteverwisseling doen. De koffie bij Starbucks valt me eigenlijk altijd tegen. Het lopen vandaag niet. Ik ben al bijna weer thuis! Misschien had de buurman gelijk. Misschien loop ik inderdaad wel vijf kilometer.

© Nynke Feenstra, 6 oktober 2020, Den Haag. Foto: Michael Gaida op Pixabay